Anny Claeys en Maurice Royaux
Anny Claeys (geboren in Hamilton, Schotland, 1918) en Maurice Royaux (geboren in Dieppe, Frankrijk, 1918), waren samen actief als sector-oversten van het inlichtingennetwerk Luc-Marc. Ze waren actief vanaf het najaar 1940 tot in november 1944, na het einde van de bezetting.
Ze huwden op 20 oktober 1945 en kregen vijf kinderen. De twee oudste zonen kregen de voornamen Luc en Marc, in herinnering aan de inlichtingendienst waar beide ouders deel van hadden uitgemaakt. Ze richtten na de oorlog een handel in tegels en andere bouwmaterialen op. Ze waren ook vele jaren actief in het verzamelen van gegevens over verzetslieden en -groepen. Dit was zeer nuttig voor het in kaart brengen van het verzet en van zijn geschiedenis. Ze namen deel aan het samenstellen van vele erkenningsdossiers van verzetslieden. Maurice Royaux werd nationaal voorzitter van de Vereniging van oud-leden van inlichtingen- en actie-agenten.
Maurice Royaux overleed in 1998, Anny Claeys in 2006.
Inlichtingennetwerk Luc-Marc
Luc-Marc was het grootste inlichtingennetwerk (of ‘SRA’, ‘Service de renseignements et d’action’) in België. Het werd opgericht in september 1940 en bleef bestaan tot na de bevrijding. Na de oorlog werden 3635 agenten erkend als medewerkers van het netwerk. Luc-Marc werd opgericht door Georges Leclercq, André Cauwin en Henri Bernard. Het was in eerste instantie de bedoeling om jonge mannen het land uit te smokkelen zodat ze in Engeland dienst zouden nemen in het leger en de strijd tegen de Duitsers voort zouden zetten. Leclercq noemde het netwerk ‘Luc’, naar zijn zoon die in de achttiendaagse veldtocht was gesneuveld.
Het duurde tot februari 1941 voor het netwerk contact kon krijgen met Londen. Dat gebeurde eerst via koeriers die via Frankrijk naar Spanje reisden, later ook met een door Londen gedropte marconist en radio. Die contactnames via de radio bleven de hele oorlog lang een lastig en gevaarlijk karwei. Er moest voortdurend worden aangepast, veranderd, bijgestuurd: de Duitsers spoorden immers actief radio-uitzendingen op. Veranderen van locatie voor uitzendingen was dus een voortdurende noodzaak, uitzendingen moesten altijd kort blijven.
Tot midden 1942 hield het netwerk zich ook bezig met sabotageacties en had het contact met het Belgisch Legioen, een voorloper van het Geheim Leger. Ook de Brugse sector VN/44 kreeg door de Engelsen geparachuteerd materiaal in handen, onder meer brandbommen en bommen met vertraagde ontsteking om in vliegtuigen te verstoppen. Dat soort activiteiten duurde maar enkele maanden, tot het bevel kwam om die activiteiten te staken en contacten af te breken. Het netwerk moest zich specialiseren op inlichtingenwerk en onnodige risico’s verminderen.
In 1942, na de arrestatie van Jean Cassart, een Engelse SOE-agent (Special Operations Executive) waarmee het netwerk contact had, moesten de leiders van het netwerk, waaronder Leclercq, naar Engeland vluchten. Pierre Depreter nam tot juni 1942 de leiding over. Londen stuurde de Luikenaar Max Londot naar België om de dienst te reorganiseren en de leiding over te nemen. Londot trad eerst op als adviseur van Depreter en slaagde erin om de radioverbinding met Londen te herstellen. Het netwerk veranderde uit veiligheidsoverwegingen van naam: ‘Luc’ werd ‘Marc’.
Sectoren en ondersectoren
Het netwerk Luc-Marc was onderverdeeld in sectoren. Een sector was geen geografische indeling: een sector was wel ergens gevestigd, maar het lokale netwerk vormde zich langs de grillige patronen waarlangs betrouwbare agenten konden worden aangetrokken. De sectoren en sub-sectoren overlapten elkaar en dat was ook de bedoeling: omdat meerdere sectoren inlichtingen doorgaven over hetzelfde onderwerp, kon de informatie centraal worden samengelegd, gecheckt en vervolledigd. Als een sector of sub-sector werd uitgeschakeld, viel de stroom van inlichtingen uit een bepaald gebied niet stil. Een andere, overlappende sector bleef immers actief.
In de organisatie kende niemand elkaar bij naam, enkel via een code. Het algemene kenteken voor het netwerk Luc-Marc was ‘VN’ (willekeurig gekozen letters), ‘44’ voor de sector Brugge, ‘123’ voor een agent. De volledige code van een agent was dus bijvoorbeeld ‘VN/44/123’.
Het netwerk Luc-Marc ging professioneel te werk. In de eerste fase, 1940-1941, was het zoeken en proberen, maar men leerde snel en organiseerde zich goed. Het was strikt verboden om over de activiteiten te praten en op te vallen met anti-Duitse uitspraken of gedrag. Het was verboden om zich met andere verzetsgroepen in te laten of deel te nemen aan sabotage of het verspreiden van sluikpers. De inlichtingen concentreerden zich op militaire informatie.
De Brugse sector, VN/44
Maurice Royaux maakte eind 1940 plannen om naar Engeland te gaan en zich aan te sluiten bij het Engelse leger. Op zoek naar een route om uit België te ontsnappen kwam hij in contact met Georges Leclercq, een kennis van zijn vader, die hem overhaalde om in het land te blijven en hier nuttiger werk te doen: inlichtingen verzamelen.
Maurice Royaux verzamelde enkele betrouwbare mensen rond zich, waarvan sommigen al in andere netwerken actief waren. De Brugse sector begon echt te werken vanaf februari-maart 1941 en bestond op dat moment uit een tiental mensen die inlichtingen verzamelden over troepenbewegingen en kustversterkingen.
Het netwerk had agenten in de streek van Brugge, Oostende, Nieuwpoort, Veurne, Blankenberge, Torhout. Inlichtingen inwinnen in de kuststreek was niet eenvoudig, omdat de zone ‘sperrgebiet’ was, verboden gebied. Bewoners konden zich niet vrij bewegen, de controle was strikt. Om te reizen had je een ‘schein’ nodig, toestemming van de Duitsers. De kuststreek was ook verboden terrein voor actieve militairen.
De sector VN/44 strekte zich uit van Breskens tot De Panne en telde in 1944 een veertigtal leden. Agent Victor Masson bestreek de zone tussen Middelkerke en Oostende, agent Lucien Glorieux de omgeving van Oostende. Een verplicht tewerkgestelde arbeider uit Knokke, Chotteau, gaf inlichtingen door over de bouw van lanceerplatformen voor de V1-raketten in de buurt van Houthulst en in de streek tussen Torhout en de Franse grens.
Maurice Royaux zelf concentreerde zich op de zone van Oostende tot Cadzand. Hij had valse papieren op naam van meerdere mensen: volgens het ene identiteitsbewijs werkte hij op het gemeentehuis van Knokke zodat hij zich vrij kon bewegen in Knokke, met andere papieren deed hij zich voor als iemand die bij de spoorwegen werkte zodat hij zich zowel overdag als ‘s nachts vrij bewegen, nog andere papieren gebruikte hij om naar Brussel te kunnen reizen.
Ook Piet Monballyu, een propagandist van de KAJ, was een actieve agent. Hij fietste voor zijn werkgever het hele land door: Brugge, Oostende, Roeselare, Ieper, Turnhout, Mechelen en kwam zelfs onder de verplicht tewerkgestelden in Frankrijk. Hij verzamelde inlichtingen en verdeelde ook nog eens geld van een andere dienst, Socrates, die instond voor het levensonderhoud van ondergedoken mensen en hun familie.
Anny Claeys, de latere levensgezellin van Maurice Royaux, kwam als een van de eersten in het netwerk terecht. Begin 1941 legde Royaux op suggestie van Leclercq contact met een klein, bestaand netwerk in Brugge, dat uit vier-vijf mensen bestond, waaronder Anny Claeys. Zij raakten verliefd en verloofd, en Anny Claeys werd zijn ‘adjunct’, zijn nauwste medewerker. Zelf bestreek ze in de beginfase de streek Brugge-Tielt-Lichtervelde.
De agenten verzamelden op het terrein allerlei militair nuttige informatie, door zich onder allerlei voorwendselen (het werk, een familiebezoek, ziekenverzorging…) in het Sperrgebiet te begeven. Bijna altijd gebeurde dat met de fiets. Ze keken rond, onthielden wat er te zien was en noteerden dat later op een stafkaart. Elke week werden de inlichtingen in Brugge gecentraliseerd. Maurice Royaux en Anny Claeys beschikten in de winkel van mevrouw De Lassus in de Steenstraat (vandaag Steenstraat 82) daartoe over een klein kamertje. Alle informatie werd er na gelezen, verwerkt en overgetikt opdat de rapporten verder zouden kunnen worden doorgegeven. Dat was telkens een groot werk: het nam één tot twee dagen in beslag om alles verzendklaar te maken. Eén keer per week kwam er een agent uit Brussel langs die de rapporten meenam om daar verder te verwerken en door te geven aan Londen, via koeriers of via de radio.
De verbinding met Londen
Op het einde van de oorlog stelde de oversten van het netwerk een zender en een marconist ter beschikking van de sector VN/44. Het materiaal wordt bijeengebracht met de hulp van Marcel Demeulemeester, een veekoopman die een auto en een aanhangwagen had waarin dieren vervoerd worden. In die beestenwagen zat ook de radio verborgen. De Meulemeester ging het materiaal halen in de streek van Philippeville, waar het was gedropt. De Meulemeester was bekend in collaboratiekringen, zo goed dat hij met de radio ongehinderd twee controleposten kon passeren: de auto werd niet eens onderzocht. Marcel De Meulemeester werd uiteindelijk opgepakt en overleefde de oorlog niet.
Het zoeken van een goed plek om de radio te verbergen en te gebruiken werd een constante zorg. Uit veiligheidsoverwegingen mocht een radio maar drie keer gebruikt worden vanuit hetzelfde pand en moest er dus telkens weer een nieuwe, veilige plek gevonden worden. Ook het verplaatsen van de radio zelf was een ingewikkeld en lastig karwei. Alles gebeurde per fiets. Er waren telkens drie fietsers bij betrokken: de eerste twee reden voorop als verkenners, de derde droeg de radio bij zich. Als er onraad was of een controle was, deed de eerste fietser teken naar de tweede, die op zijn beurt stopte en deed alsof er iets te herstellen was aan zijn fiets, zodat de derde fietser met de zender wist dat er iets mis was en zich uit de voeten kon maken of de zender kon doen verdwijnen.
De zender werd regelmatig in de buurt van Oedelem opgesteld, dankzij de hulp van een mevrouw Raes die in Oedelem verschillende boerderijen bezat. Ook vanuit verschillende huizen in het centrum van Oedelem (bij een brouwer en een onderwijzer) werd de zender opgesteld, en op een afgelegen boerderij op het Oostveld. Op andere momenten werd de zender geïnstalleerd in Eeklo.
De Duitsers komen Luc op het spoor
Rond de jaarwisseling 1941-1942 werd een deel van het netwerk opgerold en de verbinding tussen de sector Brugge en de centrale leiding in Brussel verbroken. Jean Cassart en Henri Verhaeghe, twee door Engeland opgeleide en gedropte agenten, zouden in de buurt van Neufchateau moeten opgepikt worden door een licht Engels vliegtuig, een Lysander. Maar door verraad uit het netwerk zelf, door ene N., adjunct van de sectoroverste van Leuven, waren de Duitsers op de hoogte van de operatie. Ze overvielen de wachtende mannen, die ternauwernood konden ontkomen en beschoten de Lysander, die ook maar net kon wegvliegen.
De dag na de eerste arrestaties (op 12-13 dec 1941) kwam Maurice Royaux zoals afgesproken op bezoek bij Leclercq in Brussel, zonder te weten wat er was gebeurd. Leclercq bleek te zijn verdwenen, hij zou later via het netwerk ‘Comète’ naar Londen ontsnappen. Libotte, de schoonzoon van Leclercq die ook actief was in het netwerk, was er wel nog, maar ook hij wist nog niet wat er gebeurd was. Libotte en Royaux beseften dat er iets mis was en verbraken het contact. Maurice Royaux zou nooit meer terugkeren naar het huis van Leclercq.
Een maand lang was de verbinding tussen de sector Brugge en de hogere echelons van het netwerk verbroken. Maurice Royaux hield uit voorzorg een periode afstand tot de nationale leiding, hij wist immers niet of de mannen die contact met hem zochten inderdaad te vertrouwen waren. Dankzij de inspanningen van Pierre Depreter werd het contact uiteindelijk hersteld.
In de loop van 1942 werd het netwerk gereorganiseerd en verder uitgebouwd onder impuls van Max Londot. Er werden opnieuw inlichtingen doorgegeven en naar Londen geseind, onder meer door een marconist met de bijnaam “Foulard”. Foulard bracht Maurice Royaux en Max Londot met elkaar in contact. Het klikte tussen Londot en Royaux, het vertrouwen werd hersteld. Maurice Royaux kwam uiteindelijk in de nationale staf van het netwerk terecht.
Amper aanhoudingen in de Brugse sector
Van de Brugse sector VN/44 is niemand aangehouden. De groep was klein, werkte in groot vertrouwen samen, en was zeer discreet. De leden leefden ogenschijnlijk een onopvallend bestaan. Het was een bewuste politiek om nooit een anti-Duits of een pro-Engelse opmerking te maken in het openbaar.
Het netwerk werkte ook bewust alleen. Hoe minder contacten, hoe minder risico’s. Maurice Royaux wist van het bestaan af van andere netwerken, met name van het netwerk ‘Zig’, dat geleid door Christian Jooris vanuit Wingene en een radio bezat. Hij kende hen via mensen die niet in het netwerk Zig zaten, wat duidde op indiscreties… Daarom heeft Royaux nooit contact opgenomen met Zig. Verschillende leden van de familie Jooris en van het netwerk werden opgepakt en stierf in Duitse gevangenissen en concentratiekampen. Ook Roger Morsa, een andere belangrijke inlichtingenagent in Brugge, was gelieerd aan het netwerk Zig.
Een van de weinigen in de sector VN/44 die is opgepakt, was Gauthier de Groote, een broer van Hubert de Groote, burgemeester van Houthulst en een van de leiders van de voorlopers van het Geheim Leger in West-Vlaanderen. Gauthier kwam in het vizier van de Duitsers omdat zij Hubert zochten, niet vanwege het inlichtingenwerk. Ze kregen Hubert niet te pakken, maar Gauthier wel. Gauthier de Groote stierf in maart 1945 in het KZ Dora-Mittelbau.
Een andere agent, VN/44/33, René Biesering, kon net op tijd onderduiken. Biesering was timmerman en deed op vraag van de eigenaar werken in een gebouw dat door de Duitsers gebruikt werd. Biesering drong binnen in de bureaus van de Duitsers en kon documenten inkijken of meenemen. Die documenten werden onderweg naar Spanje onderschept en wezen duidelijk naar een bepaalde Duitse dienst. Meteen werd iedereen die zich toegang zou kunnen verschaft hebben ondervraagd. Biesering dook onder, kreeg even onderdak in Brugge en werd later ondergebracht op onderduikadres in Brussel. Hij verbleef daar ongeveer een jaar, tot aan de bevrijding.
Een nieuwe sector in Duitsland
In 1943 werd Maurice Royaux opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Na overleg met zijn overste in het netwerk over wat hij moest doen, raadde zijn chef René (de schuilnaam van Max Londot) hem aan om inderdaad naar Duitsland te gaan en daar te proberen een antenne van het netwerk te proberen oprichten. Royaux vertrok samen met een jonge arbeider, agent VN/U/5. (Die agent VN/U/ zou er niet in slagen om naar België terug te keren, ondanks drie ontsnappingen. Hij werd telkens opnieuw opgepakt, de laatste keer bij het verlaten van het station van Leuven. Hij zou pas na afloop van de oorlog terugkeren naar België.)
Londot beloofde om op een of andere manier een contact te organiseren, Royaux vroeg om als dat niet zou lukken na drie maanden te mogen terugkeren. Royaux werd tewerkgesteld in Braunschweig, maar het contact met België kwam niet tot stand en na verloop van enkele maanden probeerde hij terug te keren. Zijn verlofaanvragen werden geweigerd, totdat Anny vanuit België hun huwelijk aankondigde en Maurice zo acht dagen verlof bezorgde. Hij verbleef van mei tot september 1943 in Duitsland. Tijdens de periode dat Maurice Royaux in Duitsland was, centraliseerde Anny Claeys de inlichtingen en zette zij de leiding van de sector VN/44 alleen verder.
Maurice Royaux keerde niet terug naar Duitsland maar dook onder in Brussel, om aan de verplichte tewerkstelling te ontsnappen. Daardoor stond hij geseind bij de Duitsers, die meerdere keren bij zijn moeder in Sint-Andries kwamen om hem te zoeken.
De laatste maanden
In Brussel zette Maurice Royaux zijn werk voor het netwerk verder, tot april of mei 1944. Omdat er in het binnenland minder inlichtingenwerk te doen was, stuurde Max Londot hem uiteindelijk terug naar de kust. Ook tijdens die laatste periode werden er nog berichten via koeriers via Frankrijk naar Spanje gebracht. De inlichtingen werden nog steeds gecentraliseerd in Brussel. Soms werden ze door Maurice Royaux zelf naar daar gebracht, soms door een jonge dame, Ghislaine Charlier, en in de laatste weken van de bezetting zelfs via een motoragent van het Brugse politiekorps, omdat de verbindingen per trein te onregelmatig waren en vaak onderbroken.
Het netwerk werkte door tot in november 1944, dus enkele weken na de bevrijding van Brussel (3 september) en Brugge (12 september 1944). Het netwerk had enkele agenten in het nog steeds bezette Knokke en Moerkerke, de broers Chotteau. Ook tijdens de strijd om de Westerschelde zijn nog rapporten naar Londen gestuurd over de situatie in de streek ten noorden van Brugge.