Ga naar de inhoud

De broers Crevits: Gerard en Amedée

Pol Dhontstraat 14 (Gerard) en 54 (Amedée)

Gerard Crevits werd geboren op 18 augustus 1911 te Lissewege. Amedée Crevits was 8 jaar jonger en werd geboren op 12 juni 1919 eveneens in Lissewege. Ze waren broers en zonen van vader Louis Crevits en moeder Stephanie Witgeers. Ze maakten allebei deel uit van de lokale verzetsgroep Witte Brigade, later Geheim Leger, te Lissewege. Ze werden verklikt en samen opgepakt op 29 februari 1944 en gedeporteerd richting de concentratiekampen. Gerard stierf op 2 april 1945 in het concentratiekamp Dora-Mittelbau. Zijn broer Amedée werd nog bevrijd uit hetzelfde concentratiekamp, maar stierf op 8 juni 1945 in het militair hospitaal te Anderlecht toen hij net 3 dagen thuis was na zijn terugkeer uit de nazikampen.  

Foto 1: Amedée Crevits
Foto 2: Gerard Crevits

Zowel Gerard als Amedée waren aan de slag in de cokesfabriek in Zwankendamme, Gerard als glassnijder, Amedée als fabrieksarbeider. Er waren meerdere verzetslieden actief binnen de cokesfabriek. De jongere Amedée woonde nog thuis bij zijn ouders. Gerard was ondertussen gehuwd met Martha Barremaecker en had een dochtertje Jeanine dat net een jaar oud was, toen Gerard werd opgepakt. Ze woonden als jong koppel al alleen met hun dochtertje, een eindje verder in de straat van de ouders.

Gerard moet in legerdienst geweest zijn in mei 1940 en werd krijgsgevangen genomen. Hij werd op 20 februari 1941 vrijgelaten uit het krijgsgevangenkamp Stalag XVII B Gneixendorf, het grootste krijgsgevangenkamp in het huidige Oostenrijk. In totaal verbleven hier 64.000 gevangenen in de herfst van 1941, en nog eens 60.000 werden buiten het kamp ingezet in andere werkkampen. De grootste contingenten waren Belgen en Fransen, samen met soldaten uit Servië, Italië, de Sovjet-Unie en de VS. 

Op zijn vrijlatingsdocument staat: 

De ontslagene is aangewezen zich in zijn woonplaats onmiddellijk op het Politiebureau terug te melden, zijn werkplaats weer op te zoeken, zich iedere vijandelijke actie tegen Duitschland en de Duitsche weermacht te onthouden en de in zijn bezit zijnde militaire kleeding en stukken van uitrusting van het Belgische leger spoedig op het politiebureau van zijn woonplaats in te leveren.

De broers in het verzet

Amadée Crevits was lid van de weerstandsgroep Witte Brigade vanaf 1 November 1941 en zou volgens een verslag van het Duitse kriegsgericht in 1942 ook deel uitgemaakt hebben van de verzetsgroep “De partizanen”. Daarna zou hij zijn oudere broer Gerard, begin 1942, toegeleid hebben tot dezelfde verzetsgroep. Zich “onthouden van elke vijandelijke actie tegen Duitschland en de Duitse weermacht” nam Gerard dus niet zo letterlijk. Of was het net het ongenoegen van zijn gevangenschap als krijgsgevangene door de nazi’s die hem aanzette om toe te trefen tot het verzet.

Er is in de verschillende documenten sprake dat ze lid waren van de Partizanen, van de Witte Brigade en van het Geheim Leger. In de archieven van de Partizanen zijn beide broers echter niet terug te vinden. We vinden ze wel terug op de erkenningslijsten van het Geheim Leger. Naoorlogs, tijdens de erkenningsprocedure, was er zelfs een discussie tussen het Geheim Leger en de Witte Brigade over wie hen nu in zijn rangen had. 

De Belgische Partizanen hadden de permanente opdracht overal en ten alle tijde sabotage te plegen. Zo waren de groeperingen tussen 1942 en 1944 geregeld actief in bezet gebied in Lissewege, Damme, Heist en Zeebrugge om sabotagedaden te verrichten. Verschillende machines werden gesaboteerd waardoor de werven verlamd werden en vertraging opliepen. Treinrails en -wissels werden gesaboteerd, net als spoorwegwagons (waarbij zand of ijzervijlsel in de oliepotten van de wielassen gestrooid werd), waardoor het transportsysteem vertraging opliep. Ook verschillende brandstichtingen van graanschoven en stromijten op lokale boerderijen stonden op hun conto.

Deze lokale groepering uit Lissewege had duidelijke connecties en samenwerkingen met die van Damme, Dudzele en Heist, zowel met de Partizanen als met de Witte Brigade (later Geheim Leger). Voor Lissewege lezen we ook dat in 1943 de lokale groep Partizanen het contact met de hoofdorganisatie verliest en als onafhankelijke groep zoekt naar aansluiting en dit uiteindelijk vindt bij het “leger van België” (het latere Geheim Leger) wat een verklaring is voor de diverse groepen waarvan Amedée en Gerard deel zouden uitmaken en/of mee samenwerkten.

Uit hetzelfde gerechtsverslag krijgen we info over de verzetsdaden die de broers pleegden: 

Na een paar maanden zou Amedée reeds gevraagd zijn deel te nemen aan sabotagehandelingen. Op een latere samenkomst kreeg hij een “brandsas”(een soort brandversnellers) dat hij moest doorgeven aan iemand anders van de groep, dat deed hij ook. Op een ander moment kreeg hij van de verantwoordelijken De Boi en Van Brans verschillende glazen ampullen met een vocht dat olie ontbindt en kreeg hij het bevel deze in smeerdozen van spoorwegwagons te gieten. Amedée beweert dit bevel niet te hebben uitgevoerd maar hij goot twee van de ampullen wel in een kleine elektromotor die een waterpomp activeerde in de cokesfabriek. Daardoor viel de motor na enige tijd stil. Na een uur was de motor alweer in orde gebracht en draaide de pomp reeds opnieuw. Hij gaf ook twee ampullen aan zijn broer Gerard met de vraag hiermee motoren in de fabriek stil te leggen. Daarnaast gaf hij er 3 of 4 aan medeverzetsman Coppejans met het bevel daarmee kogellagers van spoorwegwagons te beschadigen. De overige ampullen zou hij vernietigd hebben. Voor een andere actie kreeg hij van Brans een pak met springstof om hiermee in de cokesfabriek sabotage te plegen. Hiervan beweert Amedée in het verslag dit niet uitgevoerd te hebben en het pak springstof aan zijn broer te hebben gegeven om het te bewaren. Hij kreeg via De Boi ook herhaaldelijk sluikschriften (De Partisaan, De Rode Vaan, de Vrijheidsbode, e.a.) die hij onder de leden van de organisatie verspreidde.

Gerard werd, zoals gezegd, via zijn jongere broer Amedée lid van de weerstandsgroep. Hij kreeg via zijn broer vaak sluikblaadjes en verklaarde zich ook bereid deel te nemen aan sabotageacties. De twee hierboven vermelde ampullen werden inderdaad gebruikt om in motoren op zijn werk te gieten en zo de gang van het bedrijf te storen. Deze actie mislukte echter want de motor was niet beschadigd. Hij beweerde dat dit zijn enige sabotagedaad is waaraan hij deelnam. Hij heeft wel een pak springstof bewaard voor zijn broer en een zakje poeder en een fles vocht voor een ander lid, materiaal dat gebruikt werd om brandversnellers te maken.     

Vader en moeder verklaren naoorlogs weet te hebben dat Amedée sluikpers ronddeelde in de cokesfabriek en te Blankenberge. De moeder beschrijft ook: “Hij is bedrijvig geweest van begin 1942 Hij zegde ons weinig tot niets van zijn nachtelijke geheime bedrijvigheid”. Een medeverzetsman beweert dat hij zelf de sluikbladen aan Amedée gaf, o.a. “België Vrij”, “Libre de Belgique”, “De Rode Vaan” en “Morgenrood”.

Martha, de vrouw van Gerard was niet op de hoogte dat Gerard sluikpers deed, wel dat hij verzet deed op zijn werk in de cokesfabriek

Beiden werden naoorlogs erkend in het statuut van sluikpers. Ze voldeden volgens dit dossier aan volgende voorwaarde:

“Dat hij tussen 1 juni 1940 en 4 juni 1944, op belangeloze wijze, in de schoot van een organisatie, gedurende meer dan zes maanden deelgenomen heeft aan het vaderlands verzet tegen de vijand door het stelselmatig verspreiden van publicaties, die tot de categorie der persorganen behoren en dit onder voorwaarden die van aard waren dat ze hem aan weerwraakmaatregelen van de vijand blootstelden”

De aanhoudingen

Vanaf februari 1944 grepen een ganse reeks aanhoudingen plaats te Lissewege. 

Het was de veldwachter van Lissewege Alberic Tavernier die meerdere malen ‘s nachts door de Duitse GFP (Geheime Feldpolizei) werd verplicht hen als gids te vergezellen om de woningen van de aan te houden personen aan te duiden.

Veldwachter Alberic getuigde tijdens zijn ondervraging: “Op een nacht in de maand februari 1944 werd ik omstreeks één uur ‘s nachts gewekt door de Duitsers, drie in uniform en drie in burger in het kader van een onderzoek naar vlas en schelfbranden die zich enkele maanden voordien had voorgedaan. Ex-oorlogsburgemeester Boi Amedée had mij verwittigd dat hij vreesde dat de Duitsers hiervoor gijzelaars en sterke tegenmaatregelen zouden nemen en ik was overtuigd dat ze mij als gijzelaar moesten hebben. Ze gaven mij echter het bevel het huis aan te duiden van Alfons Styns en Julien De Boi. Ik wees hen deze woningen aan waarna ze beiden hebben aangehouden. Verschillende dagen later, dit keer op 29 februari 1944, kwamen de Duitsers terug tijdens de nacht en weer diende ik hen te vergezellen. Ze wilden opnieuw een reeks personen aanhouden. Gerard Crevits, Amedée Crevits, Gilbert Tavernier, en Eugeen Meulemeester, allen werden opgepakt. Verschillende dagen later diende ik hen terug te vergezellen en als gids op te treden, ze wilden een zestal personen aanhouden. De Corte André en de ondergedoken Fleurebay Emiel waren echter afwezig of reeds ondergedoken, de andere vier werden gevonden. Acht dagen nadien rond 5 uur ‘s morgens waren ze daar alweer om Gustave Coppejans en Henri Debaene aan te houden. Deze laatste kon echter ontsnappen. Tenslotte was het ook de beurt aan Gaston Boereboom en Maes Albert te Heist (Duinbergen)”.

Beide broers Crevits werden door laf verraad aangehouden op 29 februari 1944 samen met nog andere dorpsgenoten. Louis Crevits, beschrijft na de oorlog de arrestatie van zijn zoon Amedée als volgt: “In den morgen van 29 februari 1944 werdt mijn zoon van zijn bed afgehaald door de duitschers … uit mijn huis gehaald en naar Brugge gevoerd”. Martha Barremaecker, vrouw van Gerard verklaart hetzelfde over haar man Gerard.

Broer Louis Crevits beschrijft in een later boekje:

“Op 29 februari 1944 heeft de Gestapo in de nacht hun huis omsingeld en zo zijn mijn twee broers meegenomen met nog andere jongens uit Lissewege, naar het schijnt waren het zes of zeven man. Mijn broer Gerard was toen ook al gehuwd en mijn broer Amedée was nog bij mijn ouders. Naar mijn moeder altijd heeft verteld waren er bij de Gestapo twee Belgen bij op die beruchte nacht, want anders was het totaal uitgesloten voor de Duitsers zonder dat er verklikkers bij waren” 

“Mijn broers maakten tesamen met die andere jongens deel uit van de weerstand. Maar alles bij alles werden toch opnieuw vele gezinnen in het verdriet gedompeld en in het bijzonder mijn ouders die toch al zoveel geleden hadden. Zonder die verklikking konden de Duitsers nooit zoiets waar maken, en vandaar dat ik zo voorzichtig moest zijn, niettegenstaande ik van zulke zakens in Lissewege toch niet op de hoogte was, daar ik gedurende de oorlog niet genoeg in contact was met mijn broers, anders was ik er misschien ook bijgeweest”

En zo was het ook: Alle aangehoudenen werden verklikt door 37-jarige Brugse meester-verklikker en reeds bij het Belgische gerecht gekend voor 1940, meermaals veroordeelde en onvervalste crimineel André Van Beveren die op 13 februari 1944 door de Belgische rijkswacht werd aangehouden daar hij nog 3 jaar gevangenisstraf diende uit te zitten en nieuwe criminele feiten had gepleegd. Hij werd naar het politiebureel te Brugge overgebracht maar kwam echter onmiddellijk op vrije voeten door tussenkomst van de Brugse collaborerende politiecommissaris Marcel Van Houtte en Oberfeldwebel Paul Lensing van de G.F.P. van wie de inzet van André Van Beveren als compensatie voor zijn opsluiting en mogelijks ontsnappen aan de doodstraf maar al te graag werd benut. Vanaf het voorjaar 1944 specialiseerde hij zich samen met zijn minnares Marguerite Meulemeester in het infiltreren van verzetsgroepen o.a. ook de weerstandsgroep van Damme met o.a. linken naar de groep in Lissewege. Ook bij het Geheim Leger poogde hij te infiltreren. Nog voor de bevrijding vluchtte hij met zijn minnares naar Maagdenburg waar hij als smid werkzaam was. Bij zijn terugkeer in België werd hij aangehouden en ter dood veroordeeld en op 29 mei 1948 gefusilleerd als laatste West-Vlaamse terechtgestelde.

Naar de gevangenis

De broers Crevits en heel wat medegevangenen uit hun verzetsgroep komen in de gevangenis van Brugge terecht, het voormalige ’t Pandreitje. Op 12 mei 1945 worden ze door het Gericht OFK 570 afdeling Brugge veroordeeld wegens begunstiging van de vijand en aangezien volgens het “Nacht und Nebeldecreet” de voorwaarden voor een definitieve veroordeling in de bezette gebieden niet voorhanden is, moeten de beschuldigden naar Duitsland worden overgebracht.  Op 21 mei worden ze overgebracht van de Brugse gevangenis naar St-Gillis in Brussel. 

Deportatie naar het “Reich”

Na een drietal weken in St-Gillis worden ze op 12 juni 1944 op transport gezet naar het Duitse Rijk, naar de strafgevangenis Gross-Strehlitz, in het huidige Polen.

Henri De Meulenaere, een medegevangene uit Lissewege, slaagt erin een briefje te schrijven in de gevangenis van Sint-Gillis en dit de dag nadien uit de trein te gooien. Het briefje komt uiteindelijk terecht, waardoor het het laatste bericht is over de groep gevangenen waar de broers Crevits deel van uitmaakten.

In Gross-Strehlitz worden ze eind september 1944 voor het Volksgericht Berlin gebracht. In het verslag van deze rechtszaak wordt beschreven dat de beschuldigden volgens de richtlijnen van de Führer en de opperbevelhebber van de Wehrmacht, wegens de vervolging van strafbare feiten tegen het Reich en de bezettingsmacht in de bezette gebieden dd. 7 december 1941 naar het Reich overgebracht moeten worden voor berechtiging. Aangezien ze in juni reeds overgebracht werden naar “het Reich” schrijft de aanklager: “Ze bevinden zich allen in het Tuchthuis van Gross-Strehlitz”

De aanklager eist de doodstraf voor de 13 verdachten. Ze worden veroordeeld voor: “zich als lid bij een Partisanengroep ingelijfd te hebben om sabotagehandelingen uit te voeren, bijzonderlijk brandstichting van graan en stro, alsook schade toebrengen aan goederenwagons en machienen. Hij heeft zich aldus aan vijandige begunstiging schuldig gemaakt. Hij heeft zich tegelijkertijd als vrijschutter gedragen en wapens en munitie in bezit gehad om ze ten nadele van de Duitse Wehrmacht te gebruiken” en worden ter beschikking gesteld van de Staatspolizeistelle van Celle, m.a.w. de Gestapo. Deze beslissing gebeurt op 28 september 1944. Op 30 oktober, een kleine maand later worden beide broers en hun mede verzetsmensen overgebracht van het tuchthuis naar het concentratiekamp Gross-Rosen, ook in het huidige Polen.  

Gross-Rosen was een zeer groot kamp en stond bekend als een zeer wreed en zwaar concentratiekamp waar veel Joden naartoe gebracht werden, maar ook politieke gevangenen ‘Nacht und Nebel’, zoals de broers Crevits en hun kompanen. In begin was het kamp bestemd voor 1.000 gevangenen, In 1944 op een gegeven ogenblik zaten er 35.000 gevangenen opgesloten. Het kamp had zo’n 100 buitenkampen die werkten voor o.a. fabrieken van Blaupunkt, Siemens, Daimler Benz,…

De aantallen zijn zeer vaag, er zouden in het totaal zo’n 125.000-200.000 gevangenen gezeten hebben en tussen de 40.000 en 70.000 doden gevallen zijn. Het kamp behoorde tot de meest gruwelijke. Het sanitair was minder dan primitief, epidemieën en ziektes waren dagelijkse realiteit. De honger was er zo groot dat er verschillende gevallen van kannibalisme plaatsvonden, de dwangarbeid was meedogenloos, voornamelijk in de grind- en steengroeven voor het winnen van graniet. Gross Rosen was, net als Mauthausen, een concentratiekamp categorie III, de meest ernstige classificatie. De levensverwachting in de eerste jaren van het kamp was 2 maanden(!!).  Vanaf 1942 was er een klein beetje verbetering omdat de dwangarbeiders ook nodig waren voor de oorlogsindustrie. 

Door het naderende Rode Leger werd het kamp geëvacueerd tussen 5 en 10 februari 1945. Op 8 februari 1945, werden beide broers nog gezien in Gross Rosen. Vandaar vertrokken ze en kwamen aan in het veel westelijker gelegen concentratiekamp Mittelbau-Dora gelegen in de buurt van de stad Nordhausen, in het hart van Duitsland. Ze komen daar aan op 11 februari 1945.

Deze reis in onmenselijke toestanden tart elke verbeelding door de gigantische panieksituatie die er dan op dit moment in nazi-Duitsland plaatsvond. Niemand bekommerde zich om het lot van gevangenen en zeker niet in deze kampen.

In Mittelbau-Dora werden o.a. de V1 en V2 gemaakt (de beruchte V-bommen) in erbarmelijke situaties door de dwangarbeiders die, dag en nacht, in de mijngangen opgesloten waren voor de ontginning van anhydrietgesteente. Velen stierven al na een paar weken door de verschrikkelijke leef- en werkomstandigheden. Nu ontstond een enorme overbevolking door de nieuwe toegekomen transporten uit oostelijkere gelegen kampen, waaronder ook Gross-Rosen.

We vonden een medische fiche terug van Gerard Crevits op datum van 15 maart 1945. Dat betekent dat hij toen minstens naar de ziekenboeg moet geweest zijn of er mogelijks vanaf dan heeft verbleven. Het was uiteindelijk daar in het hospitaal van Nordhausen dat Gerard Crevits op 2 april 1945 het leven liet, uiteindelijk bezweken na maandenlang ontbering en slechte behandeling in de kampen.  

Op de vraag door de Belgische overheid i.v.m. met de mogelijke repatriëring van 16 politiek gevangenen uit Dora overleden in het ziekenhuis van Nordhausen, waaronder Gerard Crevits, wordt als antwoord gestuurd dat alle lichamen van voormalige concentratiekampgevangenen samen liggen in 2 massagraven op de begraafplaats van deze stad met in totaal meer dan 2000 lichamen. Een Frans agent heeft kunnen vaststellen dat alle overblijfselen daar samengebracht zijn zonder enige aanwijzing waardoor elke identificering en heropgraving totaal onmogelijk is. Het lichaam van Gerard blijft dus voor altijd in het massagraf in Nordhausen.

Amedée wordt uiteindelijk bevrijd uit hetzelfde concentratiekamp, vermoedelijk rond 11 april 1945, wanneer Mittelbau-Dora bevrijd wordt door de Amerikanen. Veel weten we hier niet over. Hij zal in zeer slechte fysieke toestand geweest zijn en zoals vele bevrijde concentratiekampgevangenen vermoedelijk gehospitaliseerd zijn om aan te sterken in afwachting van een mogelijke repatriëring. Over die periode hebben we geen info. We weten dat hij pas op 5 juni 1945, bijna 2 maand later, terugkeert naar België en opgenomen wordt in het militair hospitaal van Anderlecht. Zijn broer Cyriel Crevits ging hem nog opzoeken daar. De dochter van Cyriel vertelt dat haar vader zei dat het “een geraamte was dat daar lag” en dat hij niets meer zei.  Amedée was toen reeds meer dan anderhalve maand bevrijd, maar zijn recuperatie, eerst in Duitsland en dan na de overbrenging naar België mochten niet baten. Hij stierf 3 dagen later, op 8 juni 1945 te Anderlecht. Hij wordt begraven op de begraafplaats van Lissewege.

Broer Louis Crevits schrijft in zijn boekje in 1982:“Mijn broers zijn de heldendood gestorven in de concentratiekampen zoals zovele miljoenen mensen die Hitler de dood ingejaagd heeft met medewerking van derden en zodoende gans Europa in het verdriet gestort heeft. Wat er in zulke kampen gebeurde is voor het geheugen van de mens niet voor te stellen. Hoe ze mannen, vrouwen en kinderen, oude mensen hebben gebeuld en gemarteld, zonder eten of drinken om tenslotte toch afgemaakt te worden. Op alle soorten van beestachtige manieren zijn ze om het leven gekomen. In alle bezette gebieden zaten de gevangenissen al vol en alle mensen die op de wachtlijst stonden werden op hun beurt in beestenwagens weggevoerd naar die vreselijke kampen in Duitsland waar dag en nacht gefolterd werd. Spijtig genoeg dat er na zoveel jaren nog op vrije voeten rondlopen en in het buitenland vertoeven. En spijtig genoeg wil de jonge generatie hen niet laten bewust zijn van wat er toen gebeurd is en het is hoog tijd dat ze het hen bewust maken want nu we zijn nu weer op dergelijke manier op weg en het zal nog veel slechter zijn. Dus ogen open.”