Ga naar de inhoud

Lucien Vrielynck

Ganzenstraat 4, Brugge

Lucien Vrielynck werd geboren op 20 juli 1917 als zoon van Guillaume Vrielynck en Malina Peuteman. Hij was arbeider en werkte in de haven van Zeebrugge. Op 19 april 1941 trouwde hij met Lucrèce Gevaert, die op dat moment al zwanger was van hun zoon Johnny, geboren op 24 augustus 1941. Hij was lid van de Nationale Partij, actief in het inlichtingennetwerk Clarence en stichtte de Brugse afdeling van de Partizanen. Op 28 augustus 1942 werd Lucien opgepakt. Een Duitse rechtbank veroordeelde hem tot de doodstraf wegens spionnage. Hij werd terechtgesteld in Rieme en begraven op het ‘geheim kerkhof’ in Hechtel.

Actief in het verzet vanaf het prille begin

Lucien Vrielynck was een verzetsman van het eerste uur. Hij ondernam al van in het begin van de bezetting op allerlei manieren actie om de Duitsers dwars te zitten. Hij zocht en vond daarvoor contacten in verschillende milieus en liet zich leiden door wat mogelijk was en door de gemeenschappelijke afkeer van de Duitse bezetter, niet zozeer door ideologische motieven. Hij sloot eerst aan bij de Nationale Partij, een van de weinige Belgische politieke bewegingen die de bezetter in de zomer van 1940 nog tolereerde, stichtte in de vroege lente van 1941 het Brugse Partizanenkorps en was vanaf de zomer van 1941 ook actief in het inlichtingennetwerk Clarence. Hij werd door zijn medestanders omschreven als “uitstekend verbindingsagent nopens militaire inlichtingen”,  “begaafde propagandist”, “agent plein d’allant et d’initiative”, “extrêmement actif” en “homme d’action avant tout”. Dat blijkt inderdaad uit zijn korte, maar indrukwekkende loopbaan in het verzet.

De Nationale Partij

Lucien Vrielynck werd al in juni 1940 lid van de NP, samen met enkele vrienden, waaronder Henri De Meyer.

De Nationale Partij (NP) ontstond in de zomer van 1940 in de streek van Brugge. De groep opereerde aanvankelijk niet als een verzetsgroep maar als een politieke beweging, met leden, lidkaarten en semi-openbare bijeenkomsten. Ze kwamen regelmatig samen in het hotel-restaurant ‘Le Comte de Flandre’ op het Zand, eigendom van Leon Van Heester. De NP had een Leopoldistisch, Belgisch-nationalistisch en anti-Duits programma. Ze bestond uit mensen die niet wilden berusten in de nederlaag van mei 1940 en rond de persoon van koning Leopold een nationale wedergeboorte nastreefden. De beweging groeide snel en telde zowat tweehonderd leden. Op 31 oktober 1940 werd de beweging verboden, waarna ze ondergronds ging en zich probeerde om te vormen tot een verzetsbeweging. De leiders van de NP stelden de beweging ten dienste van de voorlopers van het Geheim Leger en legden contact met het door inlichtingennetwerk ‘Williams’, onder leiding van de door de Engelsen geheime dienst geparachuteerde Belg Emmanuel Hobben. De beweging werd door een reeks arrestaties in 1941-1942 uitgeschakeld. Heel wat leden van de NP die aan arrestatie waren ontsnapt, zetten hun verzetsactiviteiten verder in andere groepen.

Het inlichtingennetwerk Clarence

Lucien Vrielynck werkte bij het uitbreken van de oorlog als mecanicien in de haven van Zeebrugge. Zo kon hij op heel wat plekken komen die voor anderen verboden terrein waren. Vanaf juli 1941 werd hij actief in het inlichtingennetwerk Clarence (een zogenaamde ‘SRA’ of Service de Renseignements et d’Action).

Clarence werd gesticht door Luikenaar Walthère Dewé (foto rechts). Dewé was in de Eerste Wereldoorlog leider van het inlichtingennetwerk ‘La Dame Blanche’ en werd al voor de Duitse inval in mei 1940 aangezocht door de Engelsen om opnieuw inlichtingen door te geven en zich voor te bereiden op een nieuwe bezetting. Het netwerk groeide uit tot een van de breedst vertakte en best functionerende netwerken in België. Het stond in nauw contact met zowel de Engelsen als de Belgische regering in Londen. Clarence telde 1.547 agenten en stuurde tussen begin 1941 en de bevrijding 163 rapporten en 872 telegrammen naar Engeland.

Het netwerk was ook in West-Vlaanderen actief, onder meer met François Joos de ter Beerst (leider van de provinciale sector West-Vlaanderen) en Pierre van Outryve D’ydewalle (souschef). Onder hen ressorterende een aantal onder-sectoren, die speciale aandacht hadden voor de kuststreek en de kustverdediging. Lucien Vrielynck was actief in één van die onder-sectoren, samen met onder meer zijn schoonvader Julien Gevaert en zijn vriend Theo Dewilde. Julien Gevaert sloot zich aan bij de groep toen hij terugkeerde uit krijgsgevangenschap. Ze verzamelden inlichtingen en gaven die door aan Marcel Hermans. Na de bevrijding verwoordde Julien Gevaert het als volgt: “Wij wisten dat wij voor den SRA werkzaam waren, wij hadden vermoeden dat meneer Hermans M. (Marcel, nvdr) een leider van ons was, maar wij allen hadden het volle vertrouwen in hem niet tegenstaande het weinige dat wij wisten van hem”. Zelf hadden ze dus nauwelijks een idee in welk verband ze actief waren. Ze kregen de opdracht door te geven wat er in Zeebrugge gebeurde, in het kasteel Ter Linden in Sint-Michiels, het vliegveld van Wevelgem en zelfs in een fabriek in Poperinge waar onderdelen voor onderzeeboten werden gemaakt en waar ze als arbeider naartoe werden gestuurd.

Beschrijving van de activiteiten van Lucien Vrielynck in het naoorlogs dossier ter erkenning als inlichtingenagent.

Theo Dewilde was eigenaar van het hotel ‘Fryatt’, op de hoek van de kustlaan en de baron De Maerelaan in Zeebrugge. Dewilde was ongehuwd, 57 jaar, en werd samen met Lucien Vrielynck gefusilleerd in Rieme op 9 december ’42 en begraven op het ‘geheim kerkhof’ in Hechtel.

Samen met zijn vriend Henri De Meyer (foto rechts, 1985) stichtte Lucien Vrielynck de eerste kern van Brugse Partizanen al in april 1941, dus nog voor de Duitse aanval op de Sovjet-Unie. Ze recruteerden onder hun vrienden en collega’s, vooral dokwerkers en arbeiders, in het noorden van Brugge, de polderdorpen en Zeebrugge. Een aantal leden hadden militaire ervaring of zelfs meegevochten met de republikeinen in Spanje, maar velen waren onervaren in militaire zaken en het omgaan met wapens. De Partizanen hadden in Brugge ongeveer 150 leden. Ze beschikten nauwelijks over wapens, ook al omdat de regering in Londen en andere groepen in het verzet hen wantrouwden omwille van de communistische overtuiging van veel Partizanen.

De Partizanen waren een onderdeel van het ‘Onafhankelijkheidsfront’ of ‘Front De l’Indépendance’. Al voor de Duitse inval in de Sovjet-Unie, op 15 maart 1941, werd het OF opgericht op initiatief van de Partizanen. Het OF was een brede coalitie met heel wat groepen, die niet allemaal communistisch geïnspireerd waren. Het OF en de Partizanen waren sterk in de kringen van arbeiders en syndicalisten, recruteerden actief in jeugdbewegingen en waren ook heel actief op het terrein van propaganda en sluikpers. Zo ontstond in hun middens het idee van ‘Le Faux Soir’, waarbij ze op 9 november 1943 de door de Duitse gecontroleerde krant konden vervangen door een eigen krant, op maar liefst 50.000 exemplaren. Ook het nationale sluikblad ‘Front’, dat op 25.000 exemplaren verspreid werd, was van hun hand. In Brugge verspreidde het OF onder andere het blad ‘Het Brugse Vrije’.

Stakingen en sabotage

De Brugse Partizanen organiseerden stakingen in verscheidene fabrieken en pleegden sabotage. Zo vertelde Henri De Meyer over een sabotage-actie dat de eerste acties vrij onschuldig waren, met hoogstens wat vertraging tot gevolg. Later gingen ze over tot serieuzere acties, die wel heel wat schade aanrichtten. Treinen doen ontsporen was een lastige klus. Terwijl ze elk moment door Duitse patrouilles konden betrapt worden, moest er hard en lang gewerkt worden om de bouten van een spoorrail los te krijgen. Ze deden dat op een rustig moment en smeerden de bouten in met vet en draaiden ze er terug op, om ze er op het juiste moment weer snel af te krijgen.

Na de arrestatie van Lucien Vrielynck ging de leiding van de Brugse Partizanen over naar Henri De Meyer, en na diens arrestatie in november 1943 nam zijn verloofde Simonne Danneels, alias Madame Paula (foto links,  1985), het commando over. Toen het ook voor haar te gevaarlijk werd, onder meer door de infiltratie van André Vanbeveren, dook ze onder en ging de leiding over naar Albert Serreyn. Tot hij gearresteerd werd in mei 1944, bij een poging om een trein te saboteren in Aalter. Ook Albert Serreyn werd geëxecuteerd. Daarna slaagden de Partizanen er in het Brugse niet meer in op een gestructureerde manier samen te werken. Een aantal kernen, onder andere die in Lissewege, deden op eigen houtje verder en vonden aansluiting bij andere groepen. De Partizanen hebben in het Brugse een hoge prijs betaald voor hun verzetsactiviteiten. Na de bevrijding en na zijn terugkeer uit Duitse gevangenschap in Brussel, begin september 1944, richtte Henri De Meyer het Brugse Partizanenkorps opnieuw op en namen ze met een vijftigtal mannen in Engels uniform deel aan de gevechten rond de Scheldemonding.

Verraad en arrestatie

In augustus 1942 organiseerden de Partizanen een staking onder de scheepsherstellers. De Duitsers hadden al een langere tijd de groep in het vizier en maakten van het oproer rond de staking gebruik om enkele leiders van de Partizanen en het netwerk Clarence op te pakken, onder hen Lucien Vrielynck, Julien Gevaert, Theo Dewilde en Marcel Hermans.

Op 28 augustus 1942 vielen de Duitsers het huis in de Ganzenstraat binnen, toen Lucrèce Gevaert alleen thuis was. Ze vroegen haar om zich om te kleden, omdat ze haar zouden willen meenemen. Toen ze zich boven omkleedde, zou ze een briefje naar buiten gegooid hebben in de hoop dat Lucien of iemand die hem kende, het zou lezen. Het briefje bereikte hem niet: toen Lucien thuis kwam werd hij meegenomen en gevangengezet in het Pandreitje. Drie maanden later, op 20 november 1942, volgde een proces voor het Kriegsgericht der Oberfeldkommandatur 570 Zweigstelle Brügge. Zes mensen werden berecht: Lucien Vrielynck, Theo De Wilde uit Zeebrugge, Gusta Serreyn uit Duinbergen, Albert Lievens, Julien Gevaert en Joseph Dehondt. Van die laatste beweerde Julien Gevaert in een getuigenis kort na de bevrijding dat hij zou meegewerkt hebben met het Duitse gerecht, in de hoop vrijgelaten te worden. Hij zou zelfs aangeboden hebben om te gaan vechten aan het Oostfront, in ruil voor zijn leven. Of dat klopt is onduidelijk; het is ons niet bekend of Joseph Dehondt de oorlog heeft overleefd en of er ooit een vervolging zou zijn ingesteld tegen de man.

Info uit het naoorlogse dossier ter erkenning als weerstander, overgenomen uit het Duitse vonnis tegen Lucien Vrielynck.

Lucien Vrielynck en Theo De Wilde werden ter dood veroordeeld wegens “voortdurende spionage en hulp aan de vijand”. Gusta Serreyn en Joseph Dehondt werden veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf. Albert Lievens werd wegens andere feiten uit deze zaak weggehaald en kwam voor de Duitse rechter. Julien Gevaert, die ook zwaar aangepakt en gefolterd was om hem tot bekentenissen aan te zetten, werd tot zijn grote verbazing vrijgesproken.

Weggevoerd en geëxecuteerd

Na de ter dood veroordeling werden de gevangenen naar Gent gebracht. Net toen hij instapte op de trein naar Gent zou Lucrèce Gevaert haar man nog één keer gezien hebben. Kort daarna, op 9 december 1942, werd Lucien Vrielynck gefusilleerd in Rieme. Op de dag van zijn terechtstelling schreef hij nog een afscheidsbrief naar zijn vrouw Lucrèce:

“Beminde vrouw, Vandaag word ik terechtgesteld. Het is Gods wil, meisje. We hebben samen niet gelukkig mogen zijn, vergeef mij alles wat ik u misdaan zou hebben en zorg goed voor ons kindje, meisje, dan zal ik gerust sterven.”

Het ‘geheim kerkhof’ in Hechtel

De dag na de executie wordt het lichaam van Lucien Vrielynck overgebracht naar het zogenaamde “geheim kerkhof” in Hechtel, op het terrein van het Militaire Kamp van Beverlo. Zijn graf kreeg het nummer 129, naast hem in nummer 130 werd Theo De Wilde begraven.

203 verzetslui werden door de bezetter begraven op het het ‘geheim kerkhof’, tussen 24 januari 1942 en half juli 1944. Pas na de bevrijding werd de begraafplaats ontdekt. De Duitsers wilden verhinderen dat de graven van de terechtgestelde verzetslui zouden uitgroeien tot bedevaartsoord. Terwijl de processen en veroordelingen van zogenaamde “terroristen” in de collaborerende pers breed werd uitgemeten, werd er met geen woord gerept, ook niet tegenover de familie, over de plaats waar de slachtoffers werden geëxecuteerd of begraven. De graven op het ‘geheim kerkhof’ waren ontoegankelijk, want op een militair domein, en op de graven werd geen naam maar enkel een nummer aangebracht. Gérard Romsée, die eerst VNV-gouverneur van Limburg was en vanaf april 1941 tot aan de bevrijding secretaris generaal van Binnenlandse Zaken, kreeg van de Duitsers een lijst met nummers en namen, die hij pas na het beëindigen van de vijandelijkheden zou mogen bekendmaken. 182 van de 203 slachtoffers konden worden geïdentificeerd. Het lichaam van Lucien Vrienlynck werd in Hechtel herkend door zijn vrouw Lucrece en schoonvader Julien Gevaert, op basis van een medisch verslag van een dokter die Lucien had behandeld voor een botbreuk. Op 25 april 1945 werd zijn lichaam, samen met dat van Theo De Wilde, naar Brugge overgebracht. Onder massale belangstelling werden de kisten op het stedelijk kerkhof van Brugge geplaatst. Lucien Vrielynck werd postuum erkend als Politiek Gevangene en inlichtingenagent.

De bewoners van de Ganzenstraat, waar Lucien en Lucrèce woonden, doopten in de euforie van de bevrijding de Ganzenstraat om tot ‘Vrielynckstraat’. Het bleef bij een symbolische actie, vandaag heet de straat nog steeds Ganzenstraat.