Raymond Ruysschaert
Leffingestraat 1, Brugge
Raymond Ruysschaert werd op 17 augustus 1925 geboren in Brugge, als zoon van chauffeur Leon Ruysschaert en Albertine Hendrikx. Scholier Raymond Ruysschaert liep school op de Rijksmiddelbare School (RMS) in de Boomgaardstraat. Hij werd samen met zestien anderen opgepakt en in een showproces veroordeeld tot twee jaar jeugdgevangenis wegens ‘Feindbegünstigung’ (het ‘begunstigen van de vijand’). Hij overleefde de concentratiekampen en keerde begin mei 1945 terug naar Brugge.
De Revolutionaire Volksjeugd
Twee Brugse schooljongens, Mathieu Hinoul en Hubert Van Achte, richtten in de RMS in de Boomgaardstraat een verzetsgroep op. Ze schreven pamfletten, verspreidden sluikpers, schilderden V-tekens op muren. Ze gaven hun groep de naam ‘Revolutionaire Volksjeugd’ of RVJ. Ze beschouwden zichzelf als een jongerenafdeling van de Partizanen, die op hun beurt weer deel uitmaakten van het Onafhankelijkheidsfront. Mathieu Hinoul rekruteerde actief onder de Brugse schoolgaande jeugd en in scouts- en sportverenigingen.
Een “slechte geest” in de Brugse scholen
Op 4 juli 1941 stuurde het Duits militaire bestuur in Brugge een rapport over de sfeer in de Brugse scholen naar de hoogste bevelhebber van het bezettingsleger, generaal Alexander von Falkenhausen in Brussel. Wellicht werd het rapport opgesteld in kringen van het VNV, aangezien er een identieke Nederlandstalige tekst is teruggevonden na de bevrijding in de papieren van VNV-oorlogsburgemeester Jef Devroe. Het rapport maakt duidelijk dat de sfeer is omgeslagen, eind 1940. Als de meeste Belgen in de zomer van 1940 nog dachten dat de oorlog voorbij was en dat het nog zo erg niet was met de Duitsers, wisten ze tegen de jaarwisseling 1940-1941 beter. Nog voor de inval van de nazi’s in de Sovjet-Unie blijkt dat de meeste gewone bruggelingen geen sympathie meer kunnen opbrengen voor de Duitsers en nog minder voor zij die met de Duitsers samenwerken. Een “V-mann” (“Vertrauwensmann”) schrijft in het rapport: “De mentaliteit van de leerlingen en van de jeugd in het algemeen is niet goed. Met uitzondering van onze eigen Vlaams Nationale jeugd, is de jeugd anglofiel, anti-Duits en anti-Vlaams nationaal.” De belangrijkste oorzaken daarvan zoekt de V-mann in de “slechte mentaliteit van de ouders thuis” en de “vijandige geest binnen de onderwijsinstellingen”. Daarna volgt een opsomming van Brugse scholen (Sint-Leo, Sint-Lodewijk, de Zusters Maricolen, het Atheneum…), waarbij 107 leraars met naam genoemd worden en 58 onder hen (en waaronder alle directeurs) aangeduid worden als hevig anti-Duits. Slechts drie leraars waren gekend als lid van het VNV.
Ook over de RMS oordeelt het rapport dat de sfeer er zeer anti-Duits is. Directeur Oorts wordt omschreven als “hevig anti-VNV, anti-Duits, franskiljon en vrijmetselaar”. Over leraren wordt geschreven dat ze “verstokt franskiljon, anti-Duits, anti-VNV” zijn. Een leraar wordt omschreven als ”… vroeger Vlaams-nationalistisch gezind en werd uit puur arrivisme liberaal, thans anti-Duits en anti-VNV.”, over een andere “… was in zijn studententijd Vlaamsgezind, thans anglofiel, anti-Duits en anti-VNV, doet de AVNJers met allerlei geniepige middelen de duivel aan: “Wacht maar totdat de Engelsen terugkeren”.” Slechts één leraar wordt omschreven als “goed gezind, VNV-lid, pro-Duits”.
Onder de leraren van de RMS bevonden zich ook Michel Van Poucke, één van de leidende figuren van het Geheim Leger in het Brugse, en Theo Macharis, die de Brugse afdeling van het Onafhankelijkheidsfront stichtte. Macharis werd gearresteerd bij een opdracht van het partizanenleger in Limburg, kwam in Neuengamme terecht en stierf op 3 mei 1945 tijdens het drama van de Cap Arcona.
Het rapport diende natuurlijk een doel: de scholen zuiveren van ongewenste elementen en de Duitse zaak dienen. De schrijver van het rapport raadde aan om de anti-Duitse elementen in het lerarenkorps te vervangen, maar dat bleek niet mogelijk te zijn omdat er gewoon veel te weinig Duitsgezinde leerkrachten waren. Het rapport leidde er wel toe dat de scholen in de gaten gehouden werden en dat veel leraren en alle directeurs bij herhaling ter verantwoording werden geroepen, gewaarschuwd en bedreigd.
17 aanhoudingen in de RMS
Op 21 september 1943 werd Mathieu Hinoul samen met zijn vriend André Peuteman aangehouden tijdens een actie van de Partizanen, het saboteren van een telefoonlijn in Oostkamp.
Het was de GFP (Geheime Feldpolizei) ondertussen ook duidelijk geworden dat de scholieren in de RMS een verzetsgroep hadden opgericht. De groep was communistisch geïnspireerd, opgedeeld in drie groepen en verspreidde sluikpers en anti-Duitse propaganda. Ze verspreidden onder meer ‘De Rode Vaan’, ‘De Vrije Jeugd’, ‘Jong België’, ‘Brugge vrij’ en ‘Het Front’. Eén van de leiders, die gekend was onder de schuilnaam “Roger” (Raymond Ruysschaert), had de leiding overgenomen na de arrestatie van “René” (Mathieu Hinoul). Ook Fernand Van Acker en leider van de propaganda Raoul Pierart werden aangehouden.
In het voorjaar van 1944 kreeg de GFP twee brieven in handen waardoor ze begrepen dat de RVJ nog steeds actief was en leden had in de Rijksmiddelbare school en een aantal fabrieken. De brieven waren uitgewisseld tussen Raymond Ruysschaert en een schoolvriend van Raymond uit Ronse, André Depestele. Uiteindelijk werden zestien scholieren en één leraar aangehouden en voor een Duitse rechtbank gebracht. Het showproces werd breed uitgemeten in de collaborerende pers en diende als afschrikking.
Veroordeeld wegens “Feindbegünstigung”
In de veroordeling (8 juni 1944) staat te lezen dat de beklaagde Raymond Ruysschaert reeds in de zomer van 1943 als lid van de RVJ werd aangeworven door medebeklaagde Hubert Van Achte. Raymond kreeg onderricht over de ziel van de vereniging, over hoe vluchtschriften op te stellen en te verdelen. Hubert Van Achte vertelde hem ook dat hij zich moest voorzien van een zwarte broek, wit hemd, rode das en een “Belgische Militarmütze” (baret). Kort daarna, rond augustus 1943, kon ook Raymond twee nieuwe leden voor de RVJ werven: Omer Van Belle en Robert Dewagenare. Kort daarna werd Ruysschaert aangesteld als groepsleider. In september 1943 werd Raymond Ruysschaert door de school samen met een bepaalde Calleeuw naar Ronse gestuurd waar hij ene Andre Depestele tevergeefs probeerde lid te maken van de RVJ. Doordat Raymond Ruysschaert leden wierf voor de RVJ en groepsleider werd, maakte hij zich volgens de Duitsers schuldig “Feindbegünstigung” (“het begunstigen van de vijand”) en werd hij veroordeeld tot twee jaar jeugdgevangenis. Op het moment dat hij deze feiten pleegde was Raymond Ruysschaert nog geen achttien jaar.
De andere aangeklaagde leerlingen kregen een gelijkaardige straf, wegens het verspreiden van anti-Duits propagandamateriaal, samenzwering om de vijand te herbergen, het bezit van anti-Duits propagandamateriaal, samenzwering om de vijand te begunstigen. Roger Warnier, Norbert Van Achte, José Dewit, Arthur Gallet krijgen één jaar jeugdgevangenis; Robert Michotte één jaar en drie maanden; André Poppe kreeg anderhalf jaar; Omer Mille, Ignatz Sorion, Willy Sette, Eduard Gaillaert en Julien Vlaeminck kregen twee jaar; Huibrecht Van Achte, Fernand Van Acker, Raoul Pierart, Jacques Strubbe kregen drie jaar. De zwaarste straf was voor leraar Abraham Delatere, die wegens samenzwering tegen de vijand en voortdurende verspreiding van anti-Duits propagandamateriaal veroordeeld werd tot tien jaar gevangenisstraf.
Volgens enkele bronnen zouden de straffen in beroep verzwaard zijn, maar dat kan op basis van de archieven van KZ Wolfenbüttel niet bevestigd worden.
Een veroordeling, ook een lichte veroordeling, betekende in de praktijk dat de gevangenen in het netwerk van concentratiekampen terechtkwamen en dat vrijlating een illusie was, ook na het aflopen van de termijn van de straf. De gevangenen werden zonder mededogen ingezet als slavenarbeiders ten dienste van de oorlogsinspanning. Velen overleefden de onmenselijke omstandigheden, de bijzonder zware arbeid en het terreurregime niet. José De Wit, Roger Rau en de broers Norbert en Hubert Van Achte kwamen nooit meer thuis.
Deportatie en terugkeer naar Brugge
Raymond Ruysschaert werd opgesloten in de gevangenis van Brugge van 6 maart tot 8 juni 1944. Na het proces werd hij naar Sint-Gillis in Brussel en het kamp Beverlo gebracht (van 8 juni tot 2 augustus 1944). Daarna ging hij op transport naar Duitsland. Hij verbleef achtereenvolgens in Arath (3 augustus tot 12 september 1944), Bonn (13 tot 18 september 1944) en tot slot Wolfenbüttel. Hij kwam aan in het KZ Wolfenbüttel op 27 september 1944 en kreeg er het gevangenennummer 1476/44.
Wolfenbüttel werd op 11 april 1945 bevrijd door Amerikaanse troepen. Op 5 mei 1945 was Raymond Ruysschaert weer thuis in Brugge. Hij werd erkend als Politiek Gevangene. Hij huwde met Agnes Boddin en stichtte een gezin. Raymond Ruysschaert was tot op hoge leeftijd actief lid van de NCPGR (de ‘Nationale Confederatie van Politieke Gevangenen en Rechthebbenden’), waarvoor hij tot trots het vaandel droeg. Hij gaf het vaandel van de NCPGR Brugge door aan zijn zoon Eric. Raymond Ruysschaert ijverde ervoor, samen met veel andere uit Wolfenbuttel teruggekeerde gevangenen, om de gevangenis in Wolfenbüttel te bewaren als erfgoed. Dat is uiteindelijk gelukt. Raymond Ruysschaert overleed in Brugge op 17 januari 2011.