Ga naar de inhoud

Jacky Barkan en Eduard Zimmerman

Brieversweg 83 en Kastanjelaan 4

Jacky Barkan werd in Brussel in het geboorteregister ingeschreven  als Jacky Borzykowska (de achternaam van zijn moeder). Hij werd geboren op 8 augustus 1938 en overleed op 28 juni 2014 in Israël. Van eind 1942 tot begin 1944 zat hij ondergedoken in het huis van Jean (of John) De Meulemeeester en Josiane Sigart in de Brieversweg 83 in Sint-Kruis. Daar vlakbij, in de Kastanjelaan 4 werd een ander joods jongetje, Edouard Zimmerman (geboren in Brussel in 1933 en er overleden in 1978) verborgen bij Charles de Meulemeester, een broer van Jean. Zijn oudere broer Gabriël Zimmerman verbleef clandestien bij de zussen Madeleine en Marcelle De Meulemeester in Watermaal-Bosvoorde, nabij Brussel.


Jacky Barkan met zijn vrouw Judy, in 2000 in zijn kamertje in de Brieversweg 83, met zicht op de kazerne. Beeld uit de documentaire van Georges Kamanayo.

De drie jongens werden verborgen dankzij het persoonlijke, informele verzetsnetwerk van barones Marie-Thérèse Robyns de Schneidauer, na haar huwelijk bekend als barones Van der Elst. Zij was stichtster en directrice van de “Entr’Aide des Travailleuses”, een kliniek voor moeder- en kindzorg in de Huidevettersstraat in de Brusselse Marollen, daar beter bekend als “het Kliniekske”. De buurt was in de jaren 20 en 30 van de twintigste eeuw naarmate steeds meer joden uit het “Jiddischland” in Polen, de Baltische landen, Oekraïne, Roemenië enz. voor vervolging en antisemitisme naar België vluchtten, een echte joodse buurt geworden, waar men op straat Jiddisch kon horen praten. Direct na het begin van de Tweede Wereldoorlog in België in mei 1940 begon barones Van der Elst met een gaarkeuken en broodbedeling aan armenzorg voor de hongerende bevolking van de Marollen. Vanaf de zomer 1942 en het begin van de Duitse razzia’s nam ze het op zich om ook de Joodse kinderen te evacueren uit de stad. Ze deed dat via haar eigen persoonlijke netwerk, waartoe de zussen Madeleine en Marcelle de Meulemeester hoorden. Waar de kinderen verborgen werden, gaf de barones uit veiligheidsredenen niet door aan de ouders. De namen van de verborgen jongens werden op de een of andere manier doorgegeven aan het ‘Comité de Défense des Juifs’ (of het Joods Verdedigingscomité) dat na de zomer van 1942 werd opgericht, want hun namen staan genoteerd in het persoonlijke registratieboekje van Andrée Geulen één van de meest actieve leden van dat comité. Het comité hoefde het lot van de drie verborgen joodse jongetjes niet meer op te volgen omdat er bij de familie De Meulemeester geen geldzorgen waren en zij in goede handen waren.

De familie De Meulemeester waren de stichters en eigenaars van de brouwerij De Arend, later Aigle Belgica, in de Carmersstraat in Brugge. Alphonse De Meulemeester (°1877 +1927) woonde met zijn vrouw Marie-Jeanne Bruylant en hun zes kinderen Madeleine, Marcelle, Charles, Jean, Georges en Pierre, in hun villa in de Kastanjelaan. Dat was toen nog bijna onbebouwd gebied in de groene rand rond Brugge. Na de dood van hun vader in 1927 trokken de zussen Madeleine en Marcelle en broer Pierre naar Watermaal-Bosvoorde, bij Brussel. De andere broers Charles, Georges en Jean bleven in Sint-Kruis wonen, in de Kastanjelaan en later ook in twee villa’s in de Brieversweg (nummers 83 en 154).

Reeds in oktober 1940 vroeg de Duitse bezetter aan de Belgische gemeenten waar veel joden woonden, om die te verplichten zich in een speciaal Jodenregister in te schrijven. Hoewel dat volgens de Conventie van Genève in bezette gebieden niet hoefde en dat ongrondwettelijk was, gehoorzaamden de Belgische steden en gemeenten gewillig aan dat infame Duitse bevel. Dat werd na een onderzoek in de Belgische senaat in 2007 in het onderzoeksrapport “Gewillig België” ook erkend. Het Jodenregister was het belangrijkste werkingsmiddel van de Duitsers voor de Jodenvervolging in België. Het Belgische Parlement heeft zich daarvoor ook verontschuldigd tegenover de Joodse gemeenschap. Van de zowat 70.000 joden in België, van wie het overgrote meerderheid vreemdelingen en staatlozen waren, schreven zich ongeveer 50.000 in dat register in, precies omdat ze zich gerustgesteld voelden dat de Belgische administratie het register maakte en niet de Duitse bezetter. Toch namen de Duitsers na het afsluiten van het register anderhalf jaar lang geen verdere maatregelen tegenover de Joodse bevolking. Maar in het voorjaar van 1942 ging het plots snel. De krijgskansen waren na het militaire debacle in Stalingrad gekeerd. De Duitsers legden de Joden allerlei beperkingen op. Ze kregen een avondlijk uitgaansverbod, een beroepsverbod, hun bedrijven werden in beslag genomen, ze mochten niet meer naar de Belgische scholen, moesten dwangarbeid verrichten… Ten slotte werd op 27 mei 1942 de Jodenster verplicht. Begin juli 1942 kregen de eerste Joodse mensen hun bevel voor verplichte tewerkstelling “in het oosten”. Wie niet gehoorzaamde, werd bedreigd met “opsluiting in een concentratiekamp in Duitsland”. Waar de eerste bevelen voor dwangarbeid in het voorjaar alleen voor Joodse mannen gold en voor arbeid aan de Atlantikwal en sommige Joodse dwangarbeiders na een tijd zelfs weer naar huis werden gestuurd, kregen nu ook vrouwen, ouderen en kinderen dat bevel. Op 27 juli 1942 werd de kazerne Dossin in Mechelen ingericht als een verzamelkamp voor wie het “tewerkstellingsbevel” had gekregen. Op 4 augustus vertrok vanuit Mechelen het eerste konvooi gedeporteerden naar het concentratie- en vernietigingskamp van Auschwitz met 999 mensen aan boord. Omdat de bevelen ook kinderen en ouderen trof werden de Joden wantrouwig en al snel gehoorzaamden ze het bevel niet. Duizenden Joden verlieten hun officieel adres en gingen ondergronds. In enkele dagen tijd waren de Marollen geen Joodse buurt meer. In september al waren er niet genoeg Joden in het verzamelkamp in de kazerne Dossin om een deportatietrein te vullen. De Duitsers moesten overgaan tot razzia’s. Eerst in Antwerpen en wel met medewerking van het stadsbestuur en de politie. Daarna in Brussel, maar dan zonder de medewerking van het stadsbestuur.

Ten slotte werden tussen 1942 en 1944 25.490 joden en 353 Roma met 28 deportatietreinen naar Auschwitz vervoerd, onder hen 4.245 kinderen. De overgrote meerderheid van hen kwam om. Zowat 2000 kinderen werden gered door de joodse verzetsorganisatie Comité de Défense des Juifs. Zowat het dubbele daarvan werd via informele kanalen gered, zoals het geval was met Jacky, Gabriël en Edouard. 650 kinderen bleven na de bevrijding achter als wees.

De elfjarige Gabriël Zimmerman werd op 14 november 1942 opgenomen door de zussen De Meulemeester in Watermaal-Bosvoorde. Gabriël groeide op met zijn ouders, zijn broer Edouard en zus Frida, in de Wasserijstraat 37 in de Marollen. Vlak voor hij onderdook kreeg Gabriël van barones Van der Elst de opdracht zich voortaan Timmermans te noemen. Hij moest zeggen dat hij wees geworden was na een bombardement in Luik. Hij ging naar school in Bosvoorde. 

De broers Eduard en Gabriel Zimmerman spelen in de tuin van de Kastanjelaan 4.

Vader Jacques (Itzac Jancov) Zimmerman en moeder Basia (of Berthe) Saposnic werden respectievelijk geboren in 1903 en 1909. Ze waren beiden afkomstig uit de stad Briceva in het toenmalige Bessarabië, een landstreek die nu verdeeld is tussen Moldavië, Roemenië en Oekraïne. Ze spraken Roemeens. In Brussel werd de huistaal Frans. Ze werden op 13 mei 1944 in hun onderduikadres in Evere gepakt door een Rexistische militie. Vader Itzac werd op 19 mei gedeporteerd naar Auschwitz met het 25ste konvooi. Vlak voor de bevrijding van dat kamp werd hij op de dodenmars gestuurd doorheen Polen en Duitsland naar het concentratiekamp Buchenwald, nabij München. Hij overleed daar door uitputting en ontbering op 23 februari 1945. Basia Saposnic werd door een wonderlijk toeval niet gedeporteerd en overleefde de oorlog. Ze weigerde de rest van haar leven te verhuizen en bleef in de Wasserijstraat koppig op haar man wachten. Voor het huis werd voor Jacques Zimmerman een struikelsteen geplaatst.

Jongere broer Edouard Zimmerman werd in november 1942 ondergebracht bij Charles De Meulemeester in de Kastanjalaan 4 in Sint-Kruis. Af en toe kreeg hij daar bezoek van zijn broer Gabriël. Omdat hij niet naar school kon, kreeg hij daar geregeld les van Jeanne Verkempinck die verderop in de Brieversweg woonde en toen studente was. Edouard bracht haar later in zijn leven uit dankbaarheid nog geregeld een bezoek. Edouard kon moeilijk aarden in Sint-Kruis. Hij had heimwee en was rusteloos. Hij verhuisde dan ook dikwijls heen en weer van Charles naar George de Meulemeester, die aan de andere kant van de Brieversweg 154 woonde. Na de oorlog was hij gebroken. Hij stierf op amper 45-jarige leeftijd. 

Ook hun oudere zus Frida Zimmerman kon via het netwerk van barones Van der Elst onderduiken in een gezin, elders in het land. Maar dat werd door mogelijk misbruik voor haar zo een traumatische ervaring dat ze er de rest van haar leven het zwijgen toe deed. Frida weigerde haar “redders” te laten erkennen door Yad Vashem. Zeker niet alle onderduikverhalen van de ondergedoken kinderen kenden een gelukkig verloop. 

Jacky Borzykowska werd enkele dagen of weken later ondergebracht bij Jean De Meulemeester en zijn vrouw Josiane Sigart in de Brieversweg 83. Hij werd er naartoe gebracht door Madeleine en Marcelle de Meulemeester. Jacky is de zoon van Benjamin Blacherman (ook wel verkeerdelijk geschreven als Blockerman), geboren in het Poolse Podlaskie op 27 september 1897, en van Chana Borzykowska, geboren op 31 mei 1904 in Radomsk, Polen. Zij spraken Pools en Jiddisch. Het werd ook Jacky’s moedertaal. Zijn ouders waren alleen religieus getrouwd. Daarom kreeg Jacky de achternaam van zijn moeder. Eigenlijk moest die naam voor Jacky zoals in het Pools in de mannelijke vorm verbogen worden tot Borzykowski, maar daar hadden de stedelijke autoriteiten van Brussel geen weet van. (


Jacky Borzykowska in zwart zwempak samen met Guy en Claudine De Meulemeester, voor het huis in de Brieversweg 83.

Benjamin Blacherman werd in Brussel op straat na verklikking opgepakt. Waarna Chana zich spontaan meldde in de Dossinkazerne in Mechelen. Ze werden op 19 april 1943 samen gedeporteerd in het 20ste transport, het transport dat in Boortmeerbeek gewapenderhand werd tegengehouden door het verzet, waardoor een aantal gedeporteerden konden ontsnappen. Ze werden niet geselecteerd voor de gaskamers, maar kwamen later door ontbering om. Jacky logeerde in een kamer boven de garage in de Brieversweg 83. Hij bleef daar tot het voorjaar 1944, toen een Duitse officier in de villa werd ingekwartierd. Madeleine en Marcelle de Meulemeester brachten hem dan naar de familie Van Gerwen – Huyck in Buggenhout. De vader van dat gezin, Frans Van Gerwen, was landbouwer en een notabele in het dorp. Hij had zich geëngageerd in een katholieke landbouwersorganisatie die vooral “gerechtskinderen” opving. Nu kwam daar een Joodje bij. Daar maakte Jacky ook de bevrijding mee en ging hij in de dorpsschool naar het eerste studiejaar. Van zijn verblijf in Buggenhout heeft Jacky gelukkige herinneringen.

In 1946 werden enkele overlevenden van de familie Blacherman teruggevonden, maar door trauma’s en armoede konden zij Jacky niet opvangen. Hij werd toen door een Joods Agentschap bij de Van Gerwens weggebracht en naar weeshuizen voor Joodse kinderen gestuurd in Marquain en Ronquières. In 1949 werd hij via Marseille clandestien naar Israël overgebracht. Hij veranderde, zoals wel meer Jiddischsprekende overlevenden van de Holocaust, zijn Poolse achternaam in Barkan. 

Omdat bij de overdracht van Sint-Kruis Brugge naar Buggenhout Madeleine en Marcelle De Meulemeester om veiligheidsredenen enkel zegden dat Jacky ondergedoken had gezeten “ergens in Brugge” en omdat hij zo jong was, kon Jacky zich niet herinneren waar, bij wie en met wiens hulp hij in het jaar 1943 ondergedoken had gezeten. Hij herinnerde zich alleen vaag dat hij in een huis woonde met een rieten dak en hij soms vanuit zijn kamer Duitse militaire vrachtwagens had zien passeren. Die leegte in zijn leven zat hem dwars en hij vroeg journalist Joost Loncin om hulp. Loncin kon na een oproep in de krant “Het Volk” achterhalen waar Jacky precies ondergedoken was. Hij schreef daarover het boek Geheime Routes en Netwerken uitgegeven bij het Davidsfonds. In 2003 maakte de Vlaamse cineast Georges Kamanayo daarover een documentaire film 1943, het Verloren Jaar van Jacky. De leden van de familie De Meulemeester en Van Gerwen – Huyck werden door het onderzoeks- en herdenkingsinstituut Yad Vashem in Jeruzalem erkend als “Rechtvaardigen onder de Volkeren”, die op gevaar van eigen leven Joden hebben gered. 

Meer info:

  • Geheime routes en netwerken. Joodse kinderen op de vlucht voor de Holocaust. Joost Loncin, Davidsfonds, 2003.
  • Documentaire: “1943, Het verloren jaar van Jacky Barkan”, door Georges Kamanayo, 2003, zie Fonds Pascal Decroos 
  • Documentaire: “Mademoiselle Andrée”, van Pieter Verbiest, over Andrée Gueulen en het Joods Verdedigingscomité. Te vinden online op VRT max en bij de RTBF.

Tekst: Joost Loncin (bewerking en aanvullingen Karl Duc).

Met dank aan Weduwe Judy Barkan, Georges Kamanayo, André Van Nieuwkerke, Francis Moeykens, Roel Struyve.